Waarom zondagverkoop nog altijd ter discussie staat
Het geloofsargument is al getackeld

Waarom zondagverkoop nog altijd ter discussie staat

Redactie Baaz
Cijfers die de discussie over zondagopenstelling voor eens en altijd kunnen slechten ontbreken nog altijd.

Zondag de winkel opengooien is in veel grote steden toegestaan, maar in Tilburg sinds kort niet meer. De stad is volgens de rechter niet toeristisch genoeg om recht te hebben op zondagsopenstelling. Stichting Tegen Verruiming verzet zich, zoals de naam al doet vermoeden, ook tegen de zondagopenstelling van winkels. Het leidende argument dat deze stichting voert is die van oneerlijke concurrentie; steeds meer mkb'ers zouden genoodzaakt zijn om open te gaan als anderen dat ook doen. Dat zou leiden tot meer kosten, maar niet tot meer omzet. Dat niet iedereen gebaat is bij de openstelling blijkt wel uit het feit dat op moment van schrijven ruim veertigduizend ondernemers (of andere tegenstanders) de petitie van Stichting Tegen Verruiming hebben getekend. Wat opvalt is echter dat geen van de argumenten – zowel vanuit de overheid, ondernemer als consument – écht ingaat op waar het openingsverbod op zondag om begonnen is.

Concurrentie en geloof

Het verbod op zondagse verkoop is niet van gisteren, sterker nog: een voorloper van de wet stamt uit de jaren dertig van de vorige eeuw. De zogeheten winkelsluitingswet, die in 1976 definitief werd aangenomen, werd om grofweg twee redenen in het leven geroepen: het bevorderen van eerlijke concurrentieverhoudingen door het creëren van gelijke uitgangsposities en het geloofsargument.

Bij de afweging van afschaffing is het vanzelfsprekend dat juist de twee argumenten waarmee de wet ooit is aangenomen onder de loep worden gelegd. Bij het eerste argument gebeurt dat veelvuldig, maar niet effectief, het tweede uitgangspunt blijft zo goed als onbesproken.

Vers brood

Om bij de eerste poot waar de wet op stoelt te beginnen: het concurrentievraagstuk wordt eindeloos bevraagd. De enige oplossing die de discussie daarover kan slechten, blijft echter uit. Wat we in dit debat namelijk nodig hebben is erachter komen of kleine ondernemers inderdaad de dupe worden van een zondagopenstelling. Daarvoor zou er onderzocht moeten worden wat zo'n extra verkoopdag met de omzet doet. Tegenstanders betogen dat een euro maar eenmaal wordt uitgegeven, maar is dat ook zo? Of geven consumenten meer uit wanneer hen daar vaker de mogelijkheid toe geboden wordt? Halen we liever een vers brood op zondag en gooien we het oude weg, nu de bakker op zondag vers brood bakt? Iedereen denkt het antwoord te weten, maar de verwijzing naar een onderzoek dat de strijd voor eens en altijd kan beslissen, missen we.

Punt twee is het geloofsargument dat uitsluitend door de Christelijke partijen naar voren wordt gebracht. Opvallend is dat er door de politiek en ondernemers weinig aandacht uitgaat naar dit tweede uitgangspunt van de wet. De winkeltijdenwet die stelt dat op zon- en feestdagen winkels gesloten dienen te zijn, is behalve op winkels in toeristische steden namelijk niet van toepassing op winkeliers die een andere geloofsovertuiging aanhangen welke de wekelijkse rustdag op een andere dag dan zondag houdt. Dat betekent dat de Turkse toko op de hoek op zondag gewoon baklava mag verkopen, mits hij wel een andere rustdag in acht neemt. Hetzelfde geldt voor de feestdagen. Sinds de zondag niet bepaald meer als rustdag geldt in Nederland – consumenten gebruiken deze weekenddag maar wat graag om woonboulevards, internetshops en sportscholen te bezoeken –, lijkt het geloofsargument niet overeind te blijven. Wellicht dat de politiek (christelijke partijen uitgezonderd) daarom zo gemakkelijk over dit uitgangspunt heen stapt. Feit blijft dat het een van de twee poten is waarop de wet in eerste instantie gestoeld was. En die valt dus weg.

Conclusie

Het geloofsargument is – niet in de laatste plaats door het uitblijven van een discussie daarover – zo goed als getackeld. Wat overblijft is het concurrentievraagstuk: zijn kleine ondernemers de dupe wanneer winkels op zondag open mogen? Dat dilemma is het enige draadje waaraan de wet nog hangt. Als blijkt dat de omzetstijging voldoende is om een hulpkracht te kunnen bekostigen, blijft er immers weinig reden over om tegen de openstelling te zijn. Wanneer dat niet zo is, kunnen we ons richten op een volgende stap in de discussie: is zeven dagen per week een onderneming runnen inherent aan een winkeliersbestaan en als dat zo is, is er dan een verschil tussen ondernemers die zich vestigen op toeristentrekpleisters of elders in het land?

Vreemd genoeg voelt niemand zich geroepen met cijfers te komen die deze duidelijkheid kunnen geven. We beperken ons daarom noodgedwongen tot een welles-nietes-spelletje terwijl elke politieke beslissing over dit vraagstuk onherroepelijk tot ophef zal leiden.

Redactie Baaz
Door: Redactie Baaz
Redactie

Redactie Baaz

Redactie